Met mijn leidinggevende beklom ik de trappen van het ziekenhuis. We waren op weg naar de bovenste verdieping, waar een van mijn mentorleerlingen lag. ‘Jij bent wel sportief, toch?’ vroeg ze aan me, terwijl ik mijn best deed om zonder te hijgen de derde verdieping te bereiken. Bij die opmerking stond ik even stil – niet om op adem te komen natuurlijk, maar uit pure verbazing. ‘Dat zei je mentorklas,’ vervolgde ze. Op dat moment was ik nog niet zo lang terug uit de Ardennen, waar ik met leerjaar twee op survivalexcursie was geweest. Zelfs als je het survivalgedeelte niet meerekent was het kamp een beproeving: ik werkte net een paar weken op deze school, dus ik kende mijn collega’s en mentorklas nauwelijks. Bovendien waren mijn vriend en ik een huis aan het kopen – onderhandelen over een tegenbod terwijl je op een mountainbike zit is geen aanrader.
Het mountainbiken was mijn minst favoriete onderdeel van het sportprogramma. Ik had gesmeekt of ik mee mocht met de makkelijkste route, want vanuit de bus had ik de heuvels al gezien en daaruit mijn conclusies getrokken: met mijn conditie zou ik nooit omhoog komen en zeker niet op een enge fiets met heftige remmen. Ik moet bekennen: het viel niet mee. Sommige leerlingen waren bang voor de steile afdalingen of begonnen te huilen omdat ze niet over de hobbelige bospaadjes durfden. Mijn eigen hart bonsde in mijn keel toen ik zelf bijna onderuit ging in een modderige kuil die ik niet op tijd had gezien, maar ik probeerde vooral niet te laten merken dat ik het ook best spannend vond. ‘Kom op, jongens, nog een klein stukje!’ moedigde ik mijn groep aan. De Drievliet-entertainer in mij kwam naar boven: ik plakte een lach op mijn gezicht, hield het enthousiasme in mijn stem en deed alsof ik het laagje zweet op mijn voorhoofd niet merkte.
Veel andere onderdelen vond ik daarentegen echt leuk: het boogschieten, de lange boswandeling en de klimparcoursen in steengroeve Carrienta. Zet me neer in een klimpark en ik vermaak me als een kind in een speelparadijs. Aan het begin van deze maand wist ik niet zeker of het thema ‘bewegen’ wel een goed idee was. Nu moet ik toegeven: ik vind bewegen eigenlijk helemaal niet erg. Als ik terugdenk aan mijn middelbare schooltijd en verder kijk dan de traumatische piepjestestervaringen, moet ik ook bekennen dat sommige gymlessen wel oké waren. Je hoort me niet zeggen dat ik het erg naar mijn zin heb gehad tijdens de voetbaltoernooien met veel te fanatieke klasgenoten die boos werden als ik iets verkeerd deed, maar afgezien daarvan – en van de coopertests en shuttle run drama’s – viel het best mee.
Ik zal nooit een fitgirl worden. Hardlopen vind ik na vijf pogingen nog steeds niet leuk, behalve die ene keer dat mijn zusje en ik de slappe lach kregen omdat mijn broek afzakte. Het eiwitpoeder dat ik in mijn keukenkast heb staan gebruik ik uitsluitend om royal icing van te maken. Alleen na het hardlopen voel ik me even een fitgirl, als ik met een gloeiend hoofd en een bonkend hart op de grond lig om bij te komen. Dat gevoel verdwijnt altijd snel weer naar de achtergrond als ik daarna besluit koekjes te bakken of een chocoladereep naar binnen werk. Maar hé: ik ben en word dan misschien nooit een fitgirl, ik ben in ieder geval op weg om iets minder een unfitgirl te worden.
2 gedachten over “Bekentenissen van een unfitgirl”